Je was bij alle volken beroemd om je schoonheid, en je schoonheid was volmaakt want ze kwam van Mij – spreekt God, de HEER.
Maar je werd overmoedig omdat je zo mooi was en zo beroemd. Je was ontrouw en pleegde overspel met elke voorbijganger, je bood je aan iedereen aan! Je trok je kleren uit en maakte er kleurige kussens van waarop je Mij bedroog. Zoiets was nog nooit vertoond en zal nooit meer gebeuren. Je gebruikte je prachtige sieraden, het goud en zilver dat Ik je gegeven had, om er mannenbeelden van te maken, en ook daarmee pleegde je overspel. Je kleedde ze aan met je mooie kleren, je bood ze Mijn olie en wierook als offer aan. Het voedsel dat Ik je te eten gaf, dat bereid was met fijn meel, olie en honing, bood je hun aan als geurige gaven om hun te behagen. Zo heb je je gedragen, spreekt God, de HEER. De zonen en dochters die je Mij gebaard had offerde je aan hen zodat zij te eten hadden. Was je overspel dan nog niet genoeg? Je slachtte Mijn kinderen om ze aan hen te offeren. Bij al deze gruweldaden, bij al dit overspel dacht je geen ogenblik aan de dagen dat je nog jong was en helemaal naakt, de dagen dat je in je bloed lag te spartelen. Na al deze schanddaden – wee jou, wee! spreekt God, de HEER – bouwde je ook nog op elk plein en ieder kruispunt een verhoging om daarop je schoonheid te vergooien. Je spreidde je benen voor elke voorbijganger, steeds weer pleegde je overspel. Je hebt me bedrogen met je buurvolk, met de zwaargeschapen Egyptenaren; met al je ontrouw heb je Mij diep gekrenkt. Daarom heb Ik me tegen je gekeerd, Ik heb je rechten aangetast en je overgegeven aan de willekeur van de Filistijnse vrouwen, die je haten. Zelfs zij schaamden zich voor je schandelijke levenswijze!